Tureluur

De tureluur dankt zijn naam aan het geluid dat de vogel maakt: "tjululuu"; dat is namelijk makkelijk te vertalen naar 'tureluur'. Hij is altijd te herkennen aan de markante felrode poten en de brede witte achterrand van de vleugels. De tureluur houdt van vochtige, kruidenrijke, laat gemaaide graslanden met een pollige structuur en veel slootjes, greppels en plasdras; kwelders; natte, open duinvalleien, heiden en venen.

De tureluur is een niet zo algemene weidevogel, die als niet-broedvogel vooral op het wad te vinden is.

In de broedtijd eet de tureluur vooral wormen, insecten, spinnen. Buiten de broedtijd ook mollusken (wadslakjes), kreeftachtigen (vlokreeftjes), ook wel kleine visjes en kikkervisjes.

Broeden

De tureluur is territoriaal en monogaam, maar paren kunnen dicht bij elkaar broeden, in half-kolonies. Nest op grond, meestal goed verborgen tegen een pol gras; bij vertrek vouwt het vrouwtje gras over het nest. Legtijd april-juni (in het noorden). Eén broedsel, meestal vier eieren. Broedduur: 23-24 dagen, beide geslachten broeden. Jongen zijn nestvlieders en worden door beide ouders gehoed, maar vaak alleen door het mannetje; vaak ook splitst de familie zich. Jongen zijn vliegvlug na 23-25 dagen. 

Onze tureluurs overwinteren op het Wad of trekken naar Afrika.

Op de website van de Vogelbescherming lees je meer over de tureluur. De Sovon geeft actuele informatie over de populatie.

In het kort

ANV Waddenvogels coördineert en ziet toe op het weidevogelbeheer op agrarische percelen op de eilanden Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog. Samen met boeren en andere deskundigen op de eilanden wordt jaarlijks bekeken op welke percelen de specifieke beheerpakketten worden ingezet.